Het maken van geld is een ingewikkeld proces. Voor het papiergeld wordt speciaal papier gebruikt. Het is extra stevig, met een speciaal vuil en vochtwerend laagje erover.

Muntgeld wordt gemaakt van metaal. De verschillende munteenheden (€ 0,01, € 0,02, € 0,05, € 0,10, € 0,20, € 0,50, € 1,00 en € 2,00) worden gemaakt van verschillende soorten metaal, waaronder koper en nikkel. De grondstoffen voor dat metaal worden in hoogovens en metaalfabrieken verwerkt tot grote rollen metaal. Die rollen worden in lange smalle stroken gesneden. Uit die stroken worden platte rondjes gehaald, zogeheten rondellen. Deze rondjes zijn glad, er staat nog geen plaatje op. Bij de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht staan grote, zware machines met speciale stempels. Een rondel wordt tussen twee stempels gelegd - een bovenstempel en een benedenstempel. Met kracht druk de machine de stempels in het plaatje metaal, en…het nieuwe muntje rolt uit de machine.

Het bedrijf Koninklijke Johan Enschedé in Haarlem drukt sinds 1814 ons papiergeld.
De euromunten worden geslagen bij de Koninklijke Nederlandse Munt in Utrecht .
 
 
Het namaken van geld is verboden. Het is ook een heel precies werkje. Je hebt in eerste instantie het speciale papier nodig. Dit is gemaakt van de pluizige zaden van de katoenplant. Dit papier moet heel stevig zijn, een bankbiljet mag niet zomaar scheuren als het nat wordt bijvoorbeeld. Het papier moet zo worden gemaakt dat er een watermerk in past en er goed een afbeelding op gedrukt kan worden. 

In grote rollen wordt het papier bij de fabriek gebracht. Daar staan grote drukpersen te wachten. Op de persen is een plaatje gegraveerd. De papierrollen worden door de machine gehaald. Ook echtheidskenmerken worden op en in het papier aangebracht, zodat de uiteindelijke biljetten moeilijk te vervalsen zijn. De bankbiljetten rollen in grote vellen van de pers. Dan worden ze heel nauwkeurig gecontroleerd en op maat gesneden. Dan pas gaan ze naar de bank.